- Hoogbegaafdheid is een staat van zijn die vanaf de geboorte aanwezig is.
- Ongeveer 2 tot 3% van de bevolking is hoogbegaafd.
- Hoogbegaafdheid is niet vast te stellen op basis van één testscore.
Deze stellingen zijn gebaseerd op artikelen uit een speciale uitgave van Gifted Child Quarterly, het meest vooraanstaande wetenschappelijk tijdschrift dat specifiek over hoogbegaafdheid gaat. In die speciale uitgave werd gekeken naar enkele mythes die destijds in hoogbegaafdheidsonderwijs leefden. Destijds, want we hebben het nu over 2009. Dat lijkt misschien oud in vergelijking met nu, maar het gaat eigenlijk nog verder terug. Die editie is namelijk juist uitgebracht, omdat er sinds een eerdere poging gelijkaardige mythes te ontkrachten in 1982 er maar weinig leken te zijn ontkracht. Sterker nog, er leken er juist meer bij te zijn gekomen! Hieronder worden de stellingen die wij deze week stelden besproken, bezien vanuit de onderzoekers die er in 2009 op reageerden. Dat lijkt relevant en belangrijk: als mythes inderdaad zo hardnekkig blijven bestaan, wat betekent dat dan voor ons professioneel handelen met de doelgroep?
Hoogbegaafdheid is een staat van zijn die vanaf de geboorte aanwezig is.
Sally Reis en Joseph Renzulli openden hun reactie op deze stelling met een quote van Donald Campbell: “It is better to have imprecise answers to the right questions than precise answers to the wrong questions.” Daarnaast wonden de auteurs er geen doekjes om: er zijn geen homogene groepen hoogbegaafde kinderen en volwassenen en hoogbegaafdheid is ontwikkelingsgericht, niet vaststaand bij de geboorte. Ze onderbouwden hun standpunt met veel verwijzingen naar onderzoeken waarin een grote diversiteit aan kenmerken werden besproken, die allen onderhevig waren aan ontwikkeling en context. Denk daarbij aan kenmerken zoals bekwaamheid, motivatie en interesses, die in de ene situatie wel tot uiting kunnen komen, maar in andere niet. Op basis van alle besproken literatuur trokken ze de conclusie dat hoogbegaafdheid geen staat van zijn is, niet vaststaand is en niet als onveranderbare entiteit in enkele individuen besloten zit. Het zou beter gezien worden als iets ontwikkelingsgericht in sommige mensen met hoge capaciteiten, op bepaalde momenten, onder bepaalde omstandigheden, met passende ondersteuning, tijd en inspanningen. Ze vroegen zich dan ook af: als de diversiteit van deze groep zo duidelijk is, waarom blijft deze mythe dan nog bestaan?
Ongeveer 2 tot 3% van de bevolking is hoogbegaafd
Op de website van de Week van de Hoogbegaafdheid staat vermeld: “Hoogbegaafdheid is een persoonskenmerk dat bij 2 à 3 % van de bevolking voorkomt, afhankelijk van de gehanteerde definitie.” Wie een rondgang op het Nederlandstalige internet doet, vindt al snel dat er verschillende percentages genoemd worden, waarbij tussen 2 en 3% wel het vaakst genoemd lijken te worden. De stelling die wij poneerden is een aanpassing van de stelling uit Gifted Child Quarterly. James Borland reageerde eigenlijk op de stelling dat 3 tot 5% van de bevolking hoogbegaafd is, waarop 27 jaar eerder door Joseph Renzulli zelf gereageerd werd. Dat percentage was gebaseerd op de definitie uit het rapport van Sidney Marland uit 1972, waarin stond dat ten minste (!) 3 tot 5% van de schoolpopulatie hoogbegaafd zou zijn. Volgens Borland was het waarschijnlijk de bedoeling om aandacht te vragen voor hoogbegaafheid, aangezien meer dan de helft van de schooldirecteuren die deelnamen aan Marland’s onderzoek zeiden geen hoogbegaafde leerlingen op hun scholen te hebben. De 3 tot 5% was het resultaat van een compromis, waarbij het doel was duidelijk te maken dat hoogbegaafdheid meer is dan twee standaarddeviaties boven het gemiddelde scoren op een intelligentietest. Hoewel Borland dat begreep, is dat volgens hem verkeerd geïnterpreteerd als een precies percentage dat als hoogbegaafd aangemerkt kan worden. Daarnaast is het best interessant op zichzelf dat het percentage dat genoemd wordt om hoogbegaafdheid te duiden vooral gebaseerd is op twee standaarddeviaties boven het gemiddelde op intelligentie, omdat er veel verschillende lijsten te vinden zijn waarin veel meer kenmerken van hoogbegaafdheid worden genoemd. Je zou zeggen dat statistisch gezien het percentage dan veel lager zou moeten liggen. Er is altijd een bepaald percentage dat aan één criterium voldoet, maar het percentage dat óók aan een tweede criterium voldoet is altijd kleiner. En aan een derde criterium nog kleiner. Welk percentage ook aan hoogbegaafdheid gekoppeld wordt, het lijkt sterk afhankelijk te zijn van de definitie die wordt gehanteerd.
Hoogbegaafdheid is niet vast te stellen op basis van één testscore.
Deze stelling, die wij op LinkedIn negatief hebben gemaakt (in Gifted Child Quarterly stond deze als: ‘Hoogbegaafdheid is wél vast te stellen op basis van één testscore’), houdt een beetje verband met de vorige. Indien de visie op hoogbegaafdheid is dat het alleen om een hoog IQ gaat, dan zou hoogbegaafdheid juist wel vast te stellen zijn op basis van één testscore, namelijk het IQ. Daar lijkt het merendeel het toch niet mee eens te zijn, want een IQ-score wordt door sommigen als momentopname bestempeld en niet altijd als representatief gezien voor het werkelijke potentieel. En hoewel er overtuigend kan worden aangetoond dat onderpresteren ook mogelijk is op een intelligentietest, rijst daarbij wel direct de vraag hoe zich dat verhoudt tot de vorige stelling, waarbij dat percentage dus gaat over de mensen die wél ‘hoog genoeg’ scoorden. Terug naar de stelling over het vaststellen van hoogbegaafdheid op basis van één testscore. Uit de reactie die Frank Worrell gaf op de stelling blijkt dat tests vaak ontwikkeld worden om één ding te meten, maar dat dingen die we willen weten vaak uit meerdere factoren bestaan. Hij haalde als voorbeeld een onderzoek aan waarin gevonden werd dat om verbale en wiskundige creativiteit te kunnen voorspellen bij mensen, je moet weten hoe ze scoren op verbale vaardigheden, wiskundige vaardigheden en waar ze relatief gezien goed in zijn op verbaal en wiskundig gebied. Met andere woorden: om een voorspelling te kunnen doen van iemands verbale en wiskundige creativiteit, heb je al drie factoren nodig. Worrell zei dan ook: hoewel scores ertoe doen, geen enkele losse testscore geeft een volledig beeld. Hij voegde daaraan toe dat er een discrepantie zit in de literatuur en de praktijk: de literatuur staat bol van publicaties waarin kwalitatief (in woorden) wordt uitgelegd wat kenmerken en gedragingen zijn die passen bij hoogbegaafdheid, terwijl in de praktijk bij het selecteren van hoogbegaafde mensen vaak juist kwantitatieve (met cijfers en scores) methoden worden gebruikt.
Dus… wat nu?
‘Wat nu’ hangt erg af van wat we als professionals in en voor het veld willen doen. Dit artikel is maar een kleine greep uit de maar liefst negentien mythen die worden besproken in de speciale editie van Gifted Child Quarterly. Een ‘mythe’ is volgens de Van Dale een “gangbare, als onaantastbaar beschouwde, maar ongegronde opvatting”. Maar wat wel en niet als ‘gegrond’ wordt gezien en wat als legitieme bron van kennis kan worden beschouwd is erg afhankelijk van het perspectief dat je inneemt. Vanuit een wetenschappelijk perspectief bezien, wat ook het perspectief is van de hierboven genoemde onderzoekers, zijn de stellingen inderdaad ongegrond te noemen. En aangezien wetenschappelijk onderzoek regels en wetmatigheden probeert bloot te leggen, kan het goed zijn om in algemene zin te kijken naar wat als regels en wetmatigheden uit onderzoek blijkt. Dat wil niet zeggen dat wetenschap de volledige waarheid in pacht heeft. Onderzoeker Matthew McBee beschreef het heel treffend: wetenschap is verre van perfect, maar door de manier waarop onderzoek wordt uitgevoerd en beschreven, worden de fouten duidelijk, kunnen ze worden geëvalueerd voor toekomstig onderzoek, en zo is de wetenschap een zelfcorrigerend veld. Onderzoek is gebonden aan bepaalde regels, waardoor een wetenschappelijk perspectief niet altijd gepast is of uitkomst biedt. Ter illustratie: als uit wetenschappelijk onderzoek blijkt hoe het ‘volgens het boekje’ moet, dan werkt dat goed zolang het volgens het boekje gaat. Maar wat doe je als het niet volgens het boekje gaat? Stel dat er een evidence-based vorm van begeleiding niet aanslaat bij de persoon tegenover je, dan is het vanuit een praktisch perspectief juist ongegrond om de begeleiding voort te zetten precies zoals uit wetenschappelijk onderzoek effectief is gebleken. We doen er als professionals in het veld van hoogbegaafdheid vermoedelijk goed aan om na te gaan waar we welke kennis hebben verkregen, uit welke context deze komt en vanuit welk perspectief we zelf handelen. Stijn Smeets schreef al een artikel in Talent over het tegengaan van misinformatie juist door het combineren van wetenschappelijke, praktische en ervaringsgerichte perspectieven (zie ). Daar hoort goed luisteren naar elkaar bij en eventueel het respectvol oneens te zijn en ruimte te geven aan andermans visie, zonder te vervallen in discussies die als doel hebben het eigen gelijk te behalen of het ongelijk van de ander te bewijzen.
Cursusaanbod uu77
De uu77 gelooft dat je kinderen, jongeren en volwassenen met capaciteiten op een hoogbegaafd niveau geen label moet opplakken, maar bieden wat ze nodig hebben. Draag bij aan het ontdekken, herkennen enuitdagen van verborgen talent. Ontdek meer over onze opleidingen, samenwerkingsmogelijkheiden en maatwerkprogramma's op het gebied van hoogbegaafdheid.